LEGERORDERS 1952


Nr 302 L-LM

Ministeriële Kennisgeving
van 7 October 1952, Staf Directoraat Personeel
Bureau Onderscheidingen, Nr 329692

Draagpenning voor verdiensten jegens openbare verzamelingen

  Ter kennis van de Koninklijke landmacht wordt gebracht:

  1.  de tekst van het Koninklijk besluit van 6 Juli 1952 nr 113, houdende de instelling van een nieuwe draagpenning voor verdiensten jegens openbare verzamelingen, luidende:

  "Wij Juliana, bij de Gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.

  Op de voordracht van de Staatssecretaris van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen van 24 Juli 1952, Afdeling Oudheidkunde en Natuurbescherming, nr 267962;

    Hebben goedgevonden en verstaan:

  met ingang van heden in te trekken het Koninklijk besluit van 24 Mei 1897 nr 87, zoals laatstelijk werd gewijzigd en aangevuld bij Koninklijk besluit van 28 October 1919 nr 31, betreffende de toekenning van een draagpenning als blijk van erkentelijkheid en goedkeuring aan hen, die door het aanbieden van belangrijke geschenken of op enige andere wijze zich verdienstelijk hebben gemaakt ten opzichte van Rijks- of gemeentelijke wetenschappelijke of kunstverzamelingen en te bepalen;
  1°.  dat een draagpenning wordt ingesteld, welke als blijk van erkentelijkheid en goedkeuring zal kunnen worden toegekend aan hen, die zich hebben verdienstelijk gemaakt ten opzichte van wetenschappelijke en kunstverzamelingen, die voor het publiek toegankelijk zijn, met uitzondering van die, welke toebehoren aan natuurlijke personen;
  2°.  dat deze draagpenning zal zijn een ronde penning van 36 mm middellijn, voorzien van een ronde knop met ringen en dragende aan de voorzijde Onze beeltenis met het opschrift: Juliana, Koningin der Nederlanden, en aan de keerzijde tussen het omschrift: Voor verdiensten jegens Openbare Verzamelingen, en het in het midden geplaatste wapen van het Koninkrijk der Nederlanden:
  Aan, gevolgd door de voorletters en de naam, benevens de woonplaats van de begiftigde, alsmede het jaar van toekenning, een en ander overeenkomstig de bij dit besluit gevoegde reproductie;
  3°.  dat deze penning zal worden gedragen op de linkerborst aan (door militairen op) een oranje-moiré lint, hebbende in het midden twee verticale rode biezen ter breedte van 2 mm met 3 mm onderlinge tussenruimte;
  4°.  dat, indien de penning zal worden gedragen aan het lint, dit een breedte heeft van 3 cm en ingeval de penning op het lint wordt gedragen, de breedte van het lint 25 mm bedraagt;
  5°.  dat het lint ook zonder penning mag worden gedragen, in welk geval op het lint, wanneer het een gouden, onderscheidenkijk zilveren penning betreft, zal zijn aangebracht een liggende gouden, onderscheidenlijk zilveren palmtak ter lengte van ongeveer 1 cm;
  6°.  dat alleen zij, aan wie na 6 September 1948 deze draagpenning wordt toegekend, gerechtigd zijn tot dragen van de penning zoals deze in dit besluit opnieuw is omschreven;
  7°.  dat zij, aan wie de penning vóór 6 September 1948 is verleend, gerechtigd zijn de hun toegekende penning te dragen aan het lint, als bedoeld onder 3°., terwijl zij tevens gerechtigd zijn tot het dragen aan het lint, als bedoeld onder 5°., en wel met de gouden, onderscheidenlijk zilveren palmtak, naargelang hun de gouden, onderscheidenlijk zilveren erepenning is verleend;
  8°.  dat het de begiftigde vergund is de penning in verkleinde vorm te dragen;
  9°.  dat in bijzondere gevallen, te Onzer beoordeling, de penning tijdelijk of blijvend kan worden ontnomen aan hen, die zich dat ereteken niet langer waardig tonen;
  10°.  dat voorstellen tot het ontnemen van een verleende penning aan Ons kunnen worden gedaan door Onze Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen.

  2.  de tekst van de Ministeriële beschikking van 7 October 1952, Staf Directoraat Personeel, Bureau Onderscheidingen, nr 329692, houdende vaststelling van een aanvulling op L.O. 1952 nr 112 L-LM, luidende:

  "Gelet op het Koninklijk besluit van 26 Juli 1952 nr 113, houdende de instelling van een nieuwe draagpenning voor verdiensten jegens openbare verzamelingen;

  stelt vast de volgende aanvulling van L.O. 1952 nr 112 L-LM:
  "Het gestelde achter Ad 19 op blz. 10 van de Legerorder wordt vervolgd met:
  Nader is vastgesteld dat het lint zal zijn van oranje-moiré met in het midden twee verticale rode biezen ter breedte van 2 mm met 3 mm onderlinge tussenruimte. Bij het opnieuw drukken van de bij de Legerorder gevoegde plaat, zal hiermede t.z.t. rekening worden gehouden.
  Degenen, die op grond van het Koninklijk besluit van 26 Juli 1952, nr 113 bevoegd zijn tot het dragen van het bij dit besluit vastgestelde lint, zijn gerechtigd, indien het een gouden, onderscheidenlijk zilveren penning betreft, hierop een liggende gouden, onderscheidenlijk zilveren palmtak ter lengte van 1 cm te dragen, zulks ter vervanging van de in de 1e alinea genoemde ster met balkjes."