LEGERORDERS 1912


Draagpenning voor menschlievend hulpbetoon.

IIIde Afdeeling.
     No. 166.
         -

's-Gravenhage, 29 April 1912.

De Minister van Oorlog,

   Gezien het Koninklijk Besluit van 11 April 1912, no. 4;

   Brengt, door deze, ten vervolge op dezerzijdsche Beschikking van 7 Juli 1898, IIIde Afd., no. 17, ter kennis van de Landmacht, dat, bij bovenbedoeld Besluit, is bepaald:

   1o. dat, met wijziging van het Koninklijk besluit van 19 Juni 1822, no 92, zooals dat werd gewijzigd bij de Koninklijke besluiten van 7 Mei 1837, no. 79, 22 Juli 1838, no.87, 24 Januari 1841, no. 22, 1 December 1841, no. 72, 22 September 1855, no. 64, 24 Mei 1897, no. 87 en 22 Juni 1898, no. 43 bedoelde gouden, zilveren en bronzen draagpenningen, uit te reiken tot belooning van menschlievend hulpbetoon, worden vervangen door aan een Koninklijke kroon bevestigde gouden, zilveren en bronzen ovale draagpenningen, metende een totale hoogte van 6 centimeter en vertoonende aan de voorzijde het beeld der Naastenliefde en de woorden "Voor menschlievend hulpbetoon" en aan de keerzijde de woorden "de Koningin aan"; waaronder telkens de naam van den begiftigde zal worden gesteld, een en ander overeenkomstig de bij dit besluit gevoegde teekening.

   2o. dat zij, aan wie de medailles of draagpenningen, in bovenbedoelde Koninklijke besluiten genoemd, reeds werden geschonken gerechtigd zijn tot het dragen van den bij dit besluit ingestelden draagpenning.